Vertaling van "fahrzeugs vor steuern wirklich geeignet " (Duits → Nederlands) :

Da fahrzeugbezogene Steuern in dem Mitgliedstaat zu entrichten sind, in dem das betreffende Fahrzeug benutzt werden soll, könnte der Preis eines Fahrzeugs vor Steuern wirklich geeignet sein, den grenzüberschreitenden Handel zu beeinflussen.
Omdat de voertuigbelasting wordt betaald in de lidstaat waar het voertuig zal worden gebruikt, zou de prijs vóór belasting van een auto een belangrijk element kunnen zijn dat vermoedelijk van invloed is op de grensoverschrijdende handel.

« Verstösst Artikel 5 § 2 Nr. 2 des Gesetzbuches über die den Einkommensteuern gleichgestellten Steuern (in der Fassung vor der Abänderung durch das Gesetz vom 7. November 2000) gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, indem er einen Behandlungsunterschied einführt zwischen dem Steuerpflichtigen, der ein Fahrzeug in den Verkehr bringt, das für den Gütertransport auf der Strasse benutzt wird, mit einer zulässigen Höchstmasse von mindestens zwölf Tonnen, das nur ab und zu in Belgien auf der öffentlichen Strasse fährt und von einer natürlichen oder Rechtsperson, die den Gütertransport nicht als Haupttätigkeit ausübt, benutzt wird, vorausgesetzt, dass der mit diesem Fahrzeug betriebene Transport nicht zur Konkurrenzverzerrung führt, und dem Steuerpflichtigen, der unter denselben Bedingungen ein Fahrzeug in den Verkehr bringt mit einer zulässigen Höchstmasse von unter zwölf Tonnen?
« Is artikel 5, § 2, 2, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen (zoals van toepassing vóór de wetswijziging van 7 november 2000) strijdig met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het een verschil in behandeling invoert tussen de belastingplichtige die een voertuig in het verkeer brengt, gebruikt voor het vervoer van goederen over de weg, met een maximaal toegelaten massa van minstens 12 ton, dat slechts af en toe op de openbare weg in België rijdt en dat wordt gebruikt door een natuurlijke of rechtspersoon die het goederenvervoer niet als hoofdactiviteit heeft, mits het vervoer door dat voertuig niet leidt tot concurrentievervalsing, en de belastingplichtige die onder dezelfde voorwaarden een voertuig in het verkeer brengt met een maximaal toegelaten massa van minder dan 12 ton ?

« Verstösst Artikel 5 § 2 Nr. 2 des Gesetzbuches über die den Einkommensteuern gleichgestellten Steuern (in der Fassung vor der Abänderung durch das Gesetz vom 7. November 2000) gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, indem er einen Behandlungsunterschied einführt zwischen dem Steuerpflichtigen, der ein Fahrzeug in den Verkehr bringt, das für den Gütertransport auf der Strasse benutzt wird, mit einer zulässigen Höchstmasse von mindestens zwölf Tonnen, das nur ab und zu in Belgien auf der öffentlichen Strasse fährt und von einer natürlichen oder Rechtsperson, die den Gütertransport nicht als Haupttätigkeit ausübt, benutzt wird, vorausgesetzt, dass der mit diesem Fahrzeug betriebene Transport nicht zur Konkurrenzverzerrung führt, und dem Steuerpflichtigen, der unter denselben Bedingungen ein Fahrzeug in den Verkehr bringt mit einer zulässigen Höchstmasse von unter zwölf Tonnen?
« Is artikel 5, § 2, 2°, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen (zoals van toepassing vóór de wetswijziging van 7 november 2000) strijdig met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het een verschil in behandeling invoert tussen de belastingplichtige die een voertuig in het verkeer brengt, gebruikt voor het vervoer van goederen over de weg, met een maximaal toegelaten massa van minstens 12 ton, dat slechts af en toe op de openbare weg in België rijdt en dat wordt gebruikt door een natuurlijke of rechtspersoon die het goederenvervoer niet als hoofdactiviteit heeft, mits het vervoer door dat voertuig niet leidt tot concurrentievervalsing, en de belastingplichtige die onder dezelfde voorwaarden een voertuig in het verkeer brengt met een maximaal toegelaten massa van minder dan 12 ton ?

« Verletzen Artikel 30bis § 1 Absatz 1, § 3 Absätze 1 und 2 und § 7 des Gesetzes vom 27. Juni 1969 zur Revision des Gesetzeserlasses vom 28. Dezember 1944 über die soziale Sicherheit der Arbeitnehmer und die Artikel 400 Absatz 1, 402 Absätze 1 und 2 und 408 § 1 des Einkommensteuergesetzbuches 1992 in der am 13. Oktober 1998 geltenden Fassung gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, indem diese Bestimmungen dadurch, dass sie gestatten, dass die Streichung der Registrierung eines Unternehmers vorgenommen wird, nachdem sich eine Situation des Zusammentreffens von Gläubigern dieses Unternehmers zugetragen hat, insbesondere im Falle des Liquidationsverfahrens, zugunsten des Landesamtes für Soziale Sicherheit und des kraft Artikel 22 des königlichen Erlasses vom 5. Oktober 1978 vom Generaldirektor der direkten Steuern bestimmten Steuereinnehmers ein wirkliches Vorrecht einräumen, das Vorrang vor den anderen allgemeinen und besonderen, durch Gesetz eingeführten Vorrechten hat, wobei ihnen die Möglichkeit geboten wird, der Regel der Konkursmasse zu entgehen, der die Massegläubiger unterliegen, falls die Aktiva unzureichend sind, und zwar in Höhe der Einbehaltungen, die die Vertragspartner dieses Unternehmers somit in Anwendung von Artikel 30bis § 3 des Gesetzes vom 27. Juni 1969 und von Artikel 402 des Einkommensteuergesetzbuches vornehmen müssen?
« Schenden artikel 30bis, § 1, eerste lid, § 3, eerste en tweede lid, en § 7, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en de artikelen 400, eerste lid, 402, eerste en tweede lid, en 408, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van kracht op 13 oktober 1998, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat, door toe te staan dat de schrapping van de registratie van een aannemer wordt uitgevoerd nadat zich een situatie van samenloop van schuldeisers van die aannemer heeft voorgedaan, met name in geval van invereffeningstelling, die bepalingen ten bate van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en van de ontvanger der belastingen aangewezen door de directeur-generaal der directe belastingen krachtens artikel 22 van het koninklijk besluit van 5 oktober 1978, een echt voorrecht instellen dat rang neemt vóór de andere algemene en bijzondere voorrechten ingesteld bij wet, waarbij hun de mogelijkheid wordt geboden te ontsnappen aan de regel van de samenloop, waaraan de niet-bevoorrechte schuldeisers zijn onderworpen ingeval de activa ontoereikend zijn, ten belope van de inhoudingen die de medecontractanten van die aannemer aldus moeten verrichten met toepassing van artikel 30bis, § 3, van de wet van 27 juni 1969 en van artikel 402 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen ?

« Verstossen die Artikel 30bis und 30ter § 9 Nr. 2 des Gesetzes vom 27. Juni 1969 zur Revision des Gesetzeserlasses vom 28. Dezember 1944 über die soziale Sicherheit der Arbeitnehmer und die Artikel 400 bis 404 und 408 § 2 Nr. 2 des Einkommensteuergesetzbuches (1992) in der am 13. Oktober 1998 geltenden Fassung gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, indem diese Bestimmungen dadurch, dass sie gestatten, dass die Streichung der Registrierung eines Unternehmers vorgenommen wird, nachdem sich eine Situation des Zusammentreffens von Gläubigern dieses Unternehmers zugetragen hat, insbesondere im Falle des Liquidationsverfahrens, zugunsten des Landesamtes für Soziale Sicherheit und des kraft Artikel 22 des königlichen Erlasses vom 5. Oktober 1978 vom Generaldirektor der direkten Steuern bestimmten Steuereinnehmers ein wirkliches Vorrecht einräumen, das Vorrang vor den anderen allgemeinen und besonderen, durch Gesetz eingeführten Vorrechten hat, wobei ihnen die Möglichkeit geboten wird, der Regel der Konkursmasse zu entgehen, der die Massegläubiger unterliegen, falls die Aktiva unzureichend sind, und zwar in Höhe der Einbehaltungen, die die Vertragspartner dieses Unternehmers somit in Anwendung von Artikel 30bis § 3 des Gesetzes vom 27. Juni 1969 und von Artikel 402 des Einkommensteuergesetzbuches vornehmen müssen?
« Schenden de artikelen 30bis en 30ter, § 9, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en de artikelen 400 tot 404 en 408, § 2, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (1992), zoals van kracht op 13 oktober 1998, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat, door toe te staan dat de schrapping van de registratie van een aannemer wordt uitgevoerd nadat zich een situatie van samenloop van schuldeisers van die aannemer heeft voorgedaan, met name in geval van invereffeningstelling, die bepalingen ten bate van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en van de ontvanger der belastingen aangewezen door de directeur-generaal der directe belastingen krachtens artikel 22 van het koninklijk besluit van 5 oktober 1978, een echt voorrecht instellen dat rang neemt vóór de andere algemene en bijzondere voorrechten ingesteld bij wet, waarbij hun de mogelijkheid wordt geboden te ontsnappen aan de regel van de samenloop, waaraan de niet-bevoorrechte schuldeisers zijn onderworpen ingeval de activa ontoereikend zijn, ten belope van de inhoudingen die de medecontractanten van die aannemer aldus moeten verrichten met toepassing van artikel 30bis, § 3, van de wet van 27 juni 1969 en van artikel 402 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen ?