Das Sichtfeld muß so beschaffen sein, daß der Fahrer mindestens einen ebenen und horizontalen Teil der Fahrbahn übersehen kann, der zentrisch zur senkrechten Längsmittelebene des Fahrzeugs liegt, 20 m breit ist und sich vom Horizont bis auf 60 m Entfernung hinter den Augenpunkten des Fahrers erstreckt (Abbildung 1).
Het gezichtsveld moet zodanig zijn dat de bestuurder tenminste een vlak en horizontaal weggegedeelte, waarvan het midden in het verticale vlak door de lengte-as van het voertuig ligt, kan overzien vanaf de horizon tot een afstand van 60 m achter de oogpunten van de bestuurder en dit over een breedte van 20 m (figuur 1).