13. bekräftigt seinen bereits in seinem Bericht an den Konvent zur Zukunft Europas bekundeten und im Entwurf einer Verfassung (Artikel III-308) weitgehend berücksichtigten Willen, über einen für einen Zeitraum von mindestens 5 Jahren aufgestellten Finanzrahmen zu verfügen; hält es aus Gründen der demokratischen Verantwortung und Rechenschaftspflicht für angebracht, dass der zeitliche Rahmen besser auf die Mandatsdauer des Parlaments und der Kommission abgestimmt ist;
13. herhaalt zijn wens, zoals reeds geuit in zijn verslag aan de Europese Conventie, en in brede zin overgenomen in de ontwerpgrondwet (artikel III-308), dat een financieel kader wordt vastgelegd voor een periode van minstens 5 jaar; acht het om redenen van democratische verantwoordelijkheid en verantwoording passend dat het tijdschema beter wordt afgestemd op de mandaatsperiodes van het Parlement en de Commissie;