Die klagende Partei bringt vor, das angefochtene Gesetz sei unvereinbar mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, insofern dieses Gesetz nur im Falle der Diskriminierung aus einem der in den Artikeln 3 und 4 Nr. 4 des angefochtenen Gesetzes erwähnten Gründe anwendbar sei.
De verzoekende partij voert aan dat de bestreden wet niet bestaanbaar zou zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre die wet enkel van toepassing zou zijn in geval van discriminatie op een van de in de artikelen 3 en 4, 4°, van de bestreden wet vermelde gronden.