Die erste und die zweite
präjudizielle Frage beziehen sich auf die Vereinbarkeit der vorstehend angeführten Artikel 49 und 183 mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, ausgelegt in dem Sinne, dass sie unter Berück
sichtigung des Urteils des Kassationshofes vom 12. Dezember 2003 (AL Nr. F.99.0080.F), auf das der vorlegende Richter Bezug nimmt, einen Behandlungsunterschied zwischen den der Gesellschaftssteuer unterliegenden Personen einführten, je nachdem, ob die getätigten Ausgaben
sich auf die Tätigkeit der Gesellschaft oder ihren Gesellschaftszweck bezögen oder
nicht; n ...[+++]ur die im ersteren Fall getätigten Ausgaben könnten als Werbungskosten im Sinne des vorerwähnten Artikels 49 abgezogen werden, während in beiden Fällen die Einkünfte der Steuerpflichtigen als Berufseinkünfte besteuerbar seien.D
e eerste en de tweede prejudiciële vraag hebben betrekking op de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de hiervoor aangehaalde artikelen 49 en 183 in de interpretatie dat zij, rekening houdend met het arrest van het Hof van Cassatie van 12 december 2003 (A.R. nr. F.99.0080.F) waaraan de verwijzende rechter refereert, een verschil in behandeling invoeren onder de personen die aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen, naargelang de uitgaven die zij doen al dan niet verband houden met de activiteit van de vennootschap dan wel met het maatschappelijk doel ervan : alleen de in het eerste geval gedane uitgaven kunnen in de zin van
...[+++]het voormelde artikel 49 als beroepskosten worden afgetrokken, terwijl, in beide gevallen, de inkomsten van de belastingplichtigen als beroepsinkomsten belastbaar zijn.