1. Die Mitgliedstaaten stellen sicher, dass Abwicklungsbehörden über die erforderlichen Befugnisse verfügen, um die Abwicklungsinstrumente, soweit angemessen gemäß dem Abwicklungsplan, auf ein Institut, ein Finanzinstitut oder eine Gesellschaft im Sinne von Artikel 1 Buchstaben c und d anzuwenden, die die Voraussetzungen für eine Abwicklung erfüllen.
1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten over de nodige bevoegdheden beschikken om, in voorkomend geval overeenkomstig het afwikkelingsplan, de afwikkelingsinstrumenten toe te passen op een instelling, een financiële instelling of een in artikel 1, onder c) en d), bedoelde holding die aan de toepasselijke afwikkelingsvoorwaarden voldoet.