Durch die zweite Vorabentscheidungsfrage wird der Gerichtshof zur Vereinbarkeit der fraglichen Maßnahmen mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, gegebenenfalls in Verbindung mit Artikel 7 der Europäischen Menschenrechtskonvention und mit dem Grundsatz der Nichtrückwirkung, befragt, insofern diese Maßnahmen ohne Unterschied auf die betreffenden Verurteilten angewandt würden, ungeachtet dessen, ob ihre Verurteilung vor oder nach dem Inkrafttreten des Gesetzes vom 17. März 2013 erfolgt sei.
Met de tweede prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde maatregelen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met het beginsel van niet-retroactiviteit, in zoverre die maatregelen zonder onderscheid van toepassing zijn op de betrokken veroordeelden, ongeacht of hun veroordeling plaatshad vóór of na de inwerkingtreding van de wet van 17 maart 2013.