Aufgrund des früheren Artikels 30 § 4 Absatz 1 des Gesetzes vom 20. Juli 1990 galten für den Entscheid der Anklagekammer, der in der Berufungsinstanz gegen den Beschluss der Ratskammer getroffen wurde, die gleichen Fristen für die Aufrechterhaltung wie für den Beschluss der Ratskam
mer; der Entscheid enthielt somit einen Freiheitsentziehungstitel für einen Monat, wenn die zu Last gelegte Tat ein Vergehen oder ein korrektionalisierbares Verbrechen betraf, oder einen Freiheitsentziehungstitel für drei Monate, wenn sie ein nicht korrektionalisierbares Verbrechen betraf und die Berufung sich auf die zweite oder die nachfolgende Entscheidung
...[+++] über die Aufrechterhaltung der Untersuchungshaft bezog.Krachtens het vroegere artikel 30, § 4, eerste lid, van de wet van 20 juli 1990 golden voor het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling gewezen in hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer dezelfde handhavingstermijnen als voor de beschikking van de raadkamer : het arrest leverde aldus een titel van vrijheidsbenemin
g voor één maand op indien het ten laste gelegde feit een wanbedrijf of een correctionaliseerbare misdaad betrof, dan wel een titel van vrijheidsbeneming voor drie maanden indien het een niet-correctionaliseerbare misdaad betrof en het hoger beroep betrekking had op de tweede of de navolgende beslissing inzake
...[+++] de handhaving van de voorlopige hechtenis.