Aus der Darlegung des zweiten Klagegrunds geht hervor, dass der Gerichtshof gebeten wird, über die Vereinbarkeit von Artikel 216bis § 1 Absatz 1 des Strafprozessgesetzbuches - ersetzt durch die angefochtene Bestimmung - mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung zu befinden, insofern die angefochtene Bestimmung dadurch, dass sie es dem Prokurator des Königs verbiete, den Täter, dessen Tat eine « schwere Antastung der körperlichen Unversehrtheit » anderer bei
nhalte, zur Zahlung einer Geldsumme aufzufordern, einen Behandlungsunterschied einführe zwischen einerseits dem Täter, der eine « Straftat gegen Personen » begangen habe, und andererse
...[+++]its dem Täter, der eine andere Art von Straftat begangen habe.Uit de uiteenzetting van het tweede middel blijkt dat het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van artikel 216bis, § 1, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering - zoals het bij de bestreden bepaling is vervangen - met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de bestreden bepaling, door de procureur des Konings te verbieden om de dader van een feit dat een « zware aantasting [.] van [andermans] lichamelijke integriteit » inhoudt, te ver
zoeken een bepaalde geldsom te storten, een verschil in behandeling zou teweegbrengen tussen, enerzijds, de dader van een « misdrijf tegen personen » en, anderzijds,
...[+++] de dader van een ander soort van misdrijf.