Die Mitgliedstaaten treffen die erforderlichen Maßnahmen, um sicherzustellen, dass die Bestimmung einer anderen Person dazu, eine in Artikel 3 Absatz 1 Buchstaben a bis i oder in Artikel 4 aufgeführte Straftat zu begehen oder zu deren Begehung beizutragen, bei Vorliegen von Vorsatz als Straftat geahndet werden kann.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het aansporen van een andere persoon om een van de in artikel 3, lid 1, onder a) tot en met i), of in artikel 4 genoemde misdrijven te plegen of daaraan bij te dragen, strafbaar wordt gesteld indien er sprake is van opzet.