(3) Jeder Mitgliedstaat legt die Art und Tragweite der justitiellen Befugnisse fest, die er seinem nationalen Mitglied in seinem eigenen Hoheitsgebiet überträgt.
3. Elke lidstaat bepaalt de aard en omvang van de gerechtelijke bevoegdheden die hij het nationale lid op eigen grondgebied verleent.
