11. stellt fest, dass eine Konvergenz der aufsichtsrechtlichen Verfahren der Behörden der Mitgliedstaaten für effiziente grenzüberschreitende Operationen von zentraler Bedeutung ist; vertritt die Auffassung, dass es dabei ganz wesentlich auf die Zusammenarbeit und das gegenseitige Vertrauen zwischen den Aufsichtsbehörden ankommt, und fordert diese auf, ihre gegenseitigen Beziehungen zu intensivieren;
11. merkt op dat het op elkaar afstemmen van de toezichtpraktijken van de autoriteiten van de lidstaten van doorslaggevend belang is voor doelmatige grensoverschrijdende transacties; is van mening dat samenwerking en wederzijds vertrouwen tussen toezichthoudende autoriteiten van cruciaal belang is en dringt er bij deze autoriteiten op aan hun wederzijdse betrekkingen te verstevigen;