Der Kläger vertritt den Standpunkt, dass Artikel 21 § 1 Absatz
2 des obengenannten Gesetzes vom 18. Juli 1991 eine Diskriminieru
ng beinhalte, indem diese Bestimmung die vor dem Inkraft
treten des Gesetzes ernannten stellvertretenden Richter, denen wegen Unvereinbarkeit eine ehrenvolle Demission gewährt wurde, von der beruflichen Eignungsprüfung befreie, während die stellvertretenden Richter, die - so wie der Kläger - ein zeitweilige
...[+++]s Amt ausgeübt hätten und denen demzufolge keine ehrenvolle Demission gewährt worden sei, die Befreiung von der beruflichen Eignungsprüfung nicht beanspruchen könnten.
De verzoeker meent dat artikel 21, § 1, tweede lid, van de voormelde wet van 18 juli 1991 een discriminatie inhoudt, doordat die bepaling de plaatsvervangende rechters benoemd vóór de inwerkingtreding van de wet en aan wie wegens onverenigbaarheid ontslag om eervolle redenen is verleend, vrijstelt van het examen inzake beroepsbekwaamheid, terwijl de plaatsvervangende rechters die, zoals de verzoeker, een tijdelijk mandaat hebben vervuld en aan wie bijgevolg geen ontslag om eervolle redenen is verleend, geen recht hebben op vrijstelling van het examen inzake beroepsbekwaamheid.