(2) Stellt ein Mitgliedstaat fest, dass eine Seilbahn, die genehmigt ist und bestimmungsgemäß verwendet wird, die Gesundheit und Sicherheit von Personen und gegebenenfalls die Sicherheit von Eigentum gefährden kann, so trifft er alle geeigneten Maßnahmen, um die Bedingungen für den Betrieb dieser Seilbahn einzuschränken oder ihren Betrieb zu untersagen.
(2) Wanneer een lidstaat vaststelt dat een goedgekeurde kabelbaaninstallatie die conform de bestemming wordt gebruikt, een gevaar oplevert voor de veiligheid en de gezondheid van personen en eventueel voor de veiligheid van eigendommen, dan neemt hij alle passende maatregelen om hetzij ervoor te zorgen dat de installatie onder veilige condities wordt gebruikt, hetzij de exploitatie van de installatie te verbieden.