(3) In Bezug auf die in Artikel 5 genannten Familienmitglieder können die Identität und das Bestehen einer familiären Beziehung durch jedes Mittel nachgewiesen werden, auch mittels Überprüfung durch den Hilfe leistenden Mitgliedstaat bei den diplomatischen oder konsularischen Behörden des Mitgliedstaats, dessen Staatsangehörigkeit die in Absatz 1 genannten Bürger haben.
3. Wat de in artikel 5 bedoelde familieleden betreft, kunnen de identiteit en het bestaan van een familieband worden bewezen met elk middel, onder meer door verificatie door de bijstandverlenende lidstaat bij de diplomatieke of consulaire instanties van de lidstaat van nationaliteit van de in lid 1 bedoelde burgers.