Ebenso konnte der Gesetzgeber unter Berücksichtigung der Beschaffenheit und der relativ begrenzten Tragweite der Wirtschaftstätigkeit der landwirtschaftlichen Gesellschaften, trotz des Umstandes, dass die in Gründung befindlichen landwirtschaftlichen Gesellschaften dazu bestimmt sind, als zivilrechtliche Gesellschaften Rechtspersönlichkeit zu besitzen, den Standpunkt vertreten, dass die Gleichstellung dieser in Gründung befindlichen landwirtschaftlichen Gesellschaften mit den strafbaren juristischen Personen nicht angebracht war.
Evenzo, rekening houdend met de aard en met de relatief beperkte draagwijdte van de economische activiteit van de landbouwvennootschappen, vermocht de wetgever, ondanks het feit dat de landbouwvennootschappen in oprichting bestemd zijn om rechtspersoonlijkheid te hebben als burgerlijke vennootschappen, te oordelen dat de gelijkstelling van die landbouwvennootschappen in oprichting met de strafbare rechtspersonen niet aangewezen was.
