(1) Im Falle einer schwerwiegenden Bedrohung der öffentlichen Ordnung oder inneren Sicherheit kann ein Mitgliedstaat ausnahmsweise im Verfahren nach Artikel 21 oder im Dringlichkeitsfall im Verfahren nach Artikel 22 für einen Zeitraum von höchstens dreißig Tagen oder für die vorhersehbare Dauer des Ereignisses, wenn seine Dauer den Zeitraum von dreißig Tagen überschreitet, an seinen Binnengrenzen wieder grenzpolizeiliche Maßnahmen einführen.
1. In geval van een ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid kan een lidstaat bij wijze van uitzondering overeenkomstig de procedure van artikel 21, of, in dringende gevallen, overeenkomstig de procedure van artikel 22, gedurende een periode van ten hoogte 30 dagen dan wel voor de voorziene duur van de gebeurtenis, indien deze langer is dan 30 dagen, opnieuw grenstoezicht aan zijn binnengrenzen invoeren.