Die Frage betrifft die Vereinbarkeit von Artikel 41 des königlichen Erlasses vom 3. April 1953 zur Koordinierung der Gesetzesbestimmungen über den Ausschank vergorener Getränke mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit Artikel 6 der Europäischen Menschenrechtskonvention, indem Personen, die wegen Zuwiderhandlungen gegen die oben angeführte Gesetzgebung verfolgt werden, weder Aussetzung der Verurteilung noch Aufschub der Strafe gewährt werden kann, während Personen, die wegen gemeinrechtlicher Straftaten verfolgt werden, vor Gericht die Anwendung des Gesetzes vom 29. Juni 1964 bezüglich der Aussetzung, des Aufschubs und der Bewährung beantragen können.
De vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, van artikel 41 van het koninklijk besluit van 3 april 1953 tot samenordening van de wetsbepalingen inzake de slijterijen van gegiste dranken, doordat personen die vervolgd worden wegens inbreuken op laatstgenoemde wetgeving niet in aanmerking komen voor een opschorting van de veroordeling of het uitstel van de straf, terwijl personen die voor gemeenrechtelijke misdrijven worden vervolgd, aan de rechtbank de toepassing van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en
de probatie kunnen ...[+++] vragen.