Aus der vom Gesetzgeber gewünschten Verbindung zwischen dem Gesetz vom 21. Oktober 1992 und dem Gesetz vom 14. Juli 1991 (B.4) ergibt sich, dass Artikel 5 des Gesetzes über irreführende Werbung in bezug auf freie Berufe, insofern er es nicht ermöglicht, beim Präsidenten des Gerichts erster Instanz eine Unterlassungsklage gegen die in B.7.2 angeführten Warenzeichenverstösse einzureichen, nicht mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung vereinbar ist.
Uit het verband dat de wetgever heeft gewild tussen de wet van 21 oktober 1992 en de wet van 14 juli 1991 (B.4), vloeit voort dat artikel 5 van de in het geding zijnde wet, in zoverre die bepaling het niet mogelijk maakt bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg een vordering tot staking van de in B.7.2 bedoelde merkinbreuken in te stellen, niet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.