(1) Hat ein Mitgliedstaat berechtigten Grund zu der Annahme, dass ein bestimmtes EG-Düngemittel trotz Einhaltung der Vorschriften dieser Verordnung ein Risiko für die Sicherheit oder die Gesundheit von Menschen, Tieren oder Pflanzen darstellt oder die Umwelt gefährdet, so kann er das Inverkehrbringen dieses Düngemittels in seinem Hoheitsgebiet vorläufig untersagen oder besonderen Bedingungen unterwerfen.
1. Indien een lidstaat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een specifieke EG-meststof weliswaar aan de voorschriften van deze verordening voldoet, maar niettemin risico's oplevert voor de veiligheid of de gezondheid van mens, dier of plant of voor het milieu, kan hij het in de handel brengen van die meststof op zijn grondgebied voorlopig verbieden of aan bijzondere voorwaarden onderwerpen.