Der Ministerrat führt an, dass die präjudizielle Frage hinsichtlich der Artikel 265 § 3 und 266 des AZAG einer faktischen Grundlage entbehre, da die in diesen Bestimmungen enthaltenen Regelungen nur im Falle einer strafrechtlichen Verurteilung des Angeschuldigten angewandt werden könnten.
De Ministerraad voert aan dat de prejudiciële vraag, voor wat de artikelen 265, § 3, en 266 van de A.W.D.A. betreft, feitelijke grondslag mist, daar de in die bepalingen vervatte regelingen enkel kunnen worden toegepast in geval van een strafrechtelijke veroordeling van de beklaagde.