Unter Berücksichtigung des spezifischen Charakters der Rechtsstellung der Militärpersonen im kurzfristigen Dienstverhältnis konnte der Gesetzgeber vernünftigerweise in Artikel 4 vorschreiben, dass die Gesetzes- und Verordnungsbestimmungen bezüglich der Rechtsstellung der Berufsoffiziere, der Berufsunteroffiziere oder der freiwilligen Berufssoldaten nicht auf die Militärpersonen im kurzfristigen Dienstverhältnis, deren Ausbildung nicht beendet ist, anwendbar sind.
Rekening houdend met het specifieke karakter van het statuut van de militairen korte termijn vermocht de wetgever redelijkerwijze in artikel 4 voor te schrijven dat de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende het statuut van de beroepsofficieren, de beroepsonderofficieren of de beroepsvrijwilligers niet van toepassing zijn op de militairen korte termijn van wie de vorming niet is beëindigd.
