Immers, luidens de bewoordingen van artikel 13, A, 1, eerste zin, van de B.M.W
. kan de merkhouder zich op grond ' van zijn uitsluitend recht ' en ' onverminderd de toepassing van het gemene recht betreffende de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad ' verzett
en tegen elk van de vier merkinbreuken die in die bepaling zijn opgesomd, zodat het Hof niet inziet waarin het criterium van de aard van de merkinbreuk, verbonden aan de specificiteit van het merk, pertinent is ten a
...[+++]anzien van het al dan niet toelaten van de vordering tot staking voor daden van gebruik van het merk die tegelijk een merkinbreuk in de zin van artikel 13, A, 1, van de B.M.W. uitmaken en strijdig zijn met de W.H.P.C.