In Abweichung vom vorhergehenden Paragraphen kann der Richter Schuldenerlass für die Schulden eines Konkursschuldners gewähren, die nach einem Konkursverfahren übrigbleiben, dessen Aufhebung in Anwendung des Gesetzes vom 18. April 1851 über den Konkurs, den Bankrott und den Zahlungsaufschub zum Zeitpunkt der Hinterlegung des in Artikel 1675/4 erwähnten Antrags seit mehr als zehn Jahren ausgesprochen worden ist.
In afwijking van de voorgaande paragraaf kan de rechter kwijtschelding verlenen voor de schulden van een gefailleerde die overblijven na een faillissement waarvan de sluiting is uitgesproken met toepassing van de wet van 18 april 1851 op het faillissement, de bankbreuk en de opschorting van betaling sedert ten minste 10 jaar op het moment van neerlegging van het verzoekschrift bedoeld in artikel 1675/4.