Vertaling van "anteil 25-64-jährigen " (Duits → Nederlands) :

Erwerbsquote für die 20-64-Jährigen: Anteil der Erwerbspersonen an der Bevölkerung im Alter von 20-64 Jahren (%)
Economische activiteit, personen 20-64 jaar: deel van de bevolking tussen 20 en 64 jaar dat economisch actief is (%),

- Prozentualer Anteil der 25- bis 64-Jährigen, die an Bildungs- und Ausbildungsmaßnahmen teilnehmen (struktureller Indikator).
- Percentage van de bevolking tussen 25 en 64 dat deelneemt aan onderwijs en opleiding (structurele indicator)

Der Anteil der 25-64-Jährigen, die die Sekundarstufe II erfolgreich abgeschlossen haben, stieg von 1997 bis 2002 um fast 7 Prozentpunkte.
Het percentage mensen in de leeftijdsgroep 25-64 jaar die met goed gevolg de middelbare school hebben afgerond, is tussen 1997 en 2002 met bijna 7 procentpunten toegenomen.

Männliche und weibliche Hochschulabsolventen haben noch immer viel bessere Beschäftigungschancen als junge Menschen mit einem anderen Abschluss; das Gefälle bei den Beschäftigungsquoten der 25- bis 64-jährigen männlichen und weiblichen Hochschulabsolventen lag jedoch in den 21 EU-Mitgliedstaaten immer noch bei durchschnittlich 7 Prozentpunkten (OECD insgesamt: 9 Prozentpunkte).
Zowel mannen als vrouwen met een hogeronderwijsgraad hadden een veel grotere kans op werk dan lager opgeleiden, maar de kloof in arbeidsparticipatie tussen mannelijke en vrouwelijke afgestudeerden van het hoger onderwijs in de leeftijdsgroep 25-64 jaar bedroeg gemiddeld in de EU-21 maar liefst 7 procentpunten (9 procentpunten voor de hele OESO).

Dieser Anteil ist besonders hoch bei Jugendlichen (54 % der 15- bis 24-Jährigen) und in der Altersgruppe 25-39 (38 %).
Dit percentage ligt vooral hoog onder jongeren van 15-24 jaar (54 %) en in de leeftijdsgroep van 25-39 jaar (38 %).

Im Durchschnitt sollten mindestens 15 % der Erwachsenen (Altersgruppe 25-64 Jahre) am lebenslangen Lernen teilnehmen (aktuell beträgt der Anteil 9,3 %; beim Erreichen des Ziels wären dies 15 Mio. Erwachsene mehr in der allgemeinen und beruflichen Bildung).
een gemiddelde van ten minste 15% volwassenen (leeftijdsgroep 25-64) moet gebruikmaken van de mogelijkheden om een leven lang te leren (momenteel is dat 9,3%; als deze doelstelling wordt gehaald, betekent dat 15 miljoen meer volwassenen in onderwijs en opleiding).

11. weist nachdrücklich auf eine geringe Konvergenz beim Bildungsniveau hin sowie auf eine echte Kluft im Bereich der Bildung zwischen der Europäischen Union und den Vereinigten Staaten, wo 29 % der 25- bis 64-Jährigen einen Hochschulabschluss besitzen, im Vergleich zu knapp 16 % in der Europäischen Union; stellt jedoch fest, dass der Anteil der Frauen mit einem höheren Schulabschluss schneller zunimmt als der Anteil der Männer;
11. legt de nadruk op de zwakke convergentie inzake onderwijsniveau en op een ware onderwijskloof tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten, waar 29% van de bevolking tussen 25 en 64 jaar een universitair diploma heeft, tegen nauwelijks 16% in de Europese Unie; merkt echter op dat het percentage vrouwen met een hoger-onderwijsdiploma sneller stijgt dan het overeenkomstige percentage mannen;

mindestens Abschluss der Sekundarstufe II für 80 % der 25- bis 64-Jährigen (bis 2010)
voor 2010 moet 80% van de 25-64-jarigen ten minste hoger middelbaar onderwijs genoten hebben

Bis 2010 sollten die Mitgliedstaaten dafür sorgen, dass der Anteil der 25- bis 64-Jährigen, die zumindest die Sekundarstufe II abgeschlossen haben, im EU-Durchschnitt wenigstens 80 % erreicht.
Tegen 2010 moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het gemiddelde van de 25- tot 64-jarigen die ten minste hoger middelbaar onderwijs hebben genoten 80% of meer bedraagt.

Zwar hatten im Jahr 2000 im EU-Schnitt mehr al 60 % der 25- bis 64-Jährigen einen Abschluss der Sekundarstufe II, doch je nach Mitgliedstaat variierte dieser Anteil von 78 % bis unter 20 % (Anhang II Nummer 4).
Van de 25- tot 64-jarigen in de EU had in 2000 gemiddeld ruim 60% een diploma voortgezet onderwijs, maar de desbetreffende cijfers voor de afzonderlijke lidstaten liepen uiteen van 78% tot 20% en lager (bijlage II, punt 4).