25. stellt ausgehend von den in den Ziffern 8 und 10 angestellten Erwägungen weiter fest, dass eine unmittelbare Delegation von Befugnissen und Aufgaben auf Körperschaften oder Behörden auf regionaler oder lokaler Ebene der Mitgliedstaaten nicht in Betracht kommt, weil dies die Grundstruktur der Union verletzen und gegen die Grundsätze der Subsidiarität und der Verhältnismäßigkeit verstoßen würde, wonach es den Mitgliedstaaten überlassen ist, zu beschließen, wie sie sich intern organisieren;
25. constateert verder, uitgaande van de onder 8 en 10 geformuleerde overwegingen, dat een rechtstreekse delegatie van bevoegdheden en taken naar organen en instanties op regionaal en lokaal niveau van de lidstaten niet in aanmerking komt omdat een en ander zou indruisen tegen de basisstructuur van de Unie en tegen het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, waardoor het aan de lidstaten wordt overgelaten te beslissen hoe zij zich intern organiseren;