Die Mitgliedstaaten können diese Frist verkürzen oder sie auf bis zu 18 Monate in den Fällen verlängern, in denen die Abschiebung trotz aller angemessenen Anstrengungen aufgrund der mangelnden Zusammenarbeit seitens des betreffenden Drittstaatsangehörigen oder aufgrund von Verzögerungen bei der Erlangung der erforderlichen Unterlagen von Drittstaaten länger dauern könnte oder die betreffende Person eine erwiesene Gefahr für die öffentliche Ordnung, die öffentliche Sicherheit oder die nationale Sicherheit darstellt.
De lidstaten kunnen deze periode beperken of verlengen tot maximaal 18 maanden in gevallen waarin ondanks alle redelijke inspanningen de verwijderingsoperatie langer lijkt te gaan duren vanwege een gebrek aan medewerking van de kant van de betrokken onderdaan van een derde staat of vertragingen bij het verkrijgen van de noodzakelijke documentatie van derde landen of indien bewezen is dat de betrokken persoon een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.