Einem Bewerber, der Diensttage in einem anderen Amt geleistet hat, für das er den erforderlichen Befähigungsnachweis besitzt, werden diese Diensttage den in Absatz 1 Nummer 2 erwähnten Tagen, die zur Ermittlung des Vorrangs berücksichtigt werden, hinzugerechnet, vorausgesetzt, er weist mindestens 360 Diensttage in dem Amt auf, für das er den Vorrang geltend machen möchte.
Als een kandidaat dienstdagen in een ander ambt heeft gepresteerd waarvoor hij houder is van het vereiste bekwaamheidsbewijs, dan worden deze dienstdagen bij de in lid 1, 2°, vermelde dagen gevoegd die in aanmerking komen om de voorrang te verlenen, voor zover hij ten minste 360 dienstdagen telt in het ambt waarvoor hij zijn voorrang wil doen gelden.