« Beinhaltet Artikel 119bis § 10 Nr. 3 des neuen Gemeindegesetzes
vom 24. Juni 1988, eingeführt durch das Gesetz vom 13. Mai 1999, eine im Widerspruch zu den Artikeln 10 un
d 11 der Verfassung stehende Diskriminierung zwischen einerseits den darin erwähnten Personen, die einen Verstoss begangen haben, der in Anwendung von Artikel 119bis § 1 des neuen Gemeindegesetzes geahndet wird und der Präklusivfrist - die weder unterbroc
hen noch ausgesetzt werden kann - un ...[+++]terliegt, und andererseits den Personen, die einen anderen Verstoss begangen haben, der durch das Strafgesetz geahndet wird und der Verjährungsfrist - die unterbrochen oder ausgesetzt werden kann - unterliegt, welche in Artikel 21 des einleitenden Titels des Strafprozessgesetzbuches vorgesehen ist,« Bevat artikel 119bis, § 10, 3°, van de Nieuwe Gemeentewet van 24 juni 1988, zoals ingevoerd bij de wet v
an 13 mei 1999, een discriminatie die strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, tussen, enerzijds, de erin bedoelde personen die een strafbaar feit hebben gepleegd dat wordt bestraft met toepassing van artikel 119bis, § 1, van de Nieuwe Gemeentewet, onderworpen aan de vaste te
rmijn (die niet kan worden gestuit of opgeschort), en, anderzijds, de personen die een ander strafbaar feit hebben gepleegd dat door de strafwet
...[+++] wordt bestraft en onderworpen is aan de verjaringstermijn (die kan worden gestuit of opgeschort), die is voorgeschreven bij artikel 21 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering;