(1) Die Befugnis zum Erlass der in Artikel 2 Absatz 2b, Artikel 3 Absatz 3, Artikel 4 Absätze 3 und 4, Artikel 9 Absatz 1, Artikel 11 Absatz 6 und Artikel 20 genannten delegierten Rechtsakte wird der Kommission für einen Zeitraum von fünf Jahren ab dem Inkrafttreten dieser Richtlinie übertragen.
1. De bevoegdheid om de in de artikelen 2, lid 2, letter b), 3, lid 3, 4, leden 3 en 4, 9, lid 1, 11, lid 6, en 20 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.