22. nimmt die jüngsten Schlussanträge des Generalanwalts des Gerichtshofs der Europäischen Gemeinschaften in der Rechtssache „Brita“ zur Kenntnis, in der es heißt, dass die Vorzugs
behandlung nach dem Abkommen EG-Israel nicht auf Waren angewandt werden darf, die ihren Ursprung in den besetzten Gebieten haben, und dass der Anspruch auf Vorzugszölle nach dem
Abkommen EG-PLO nur dann für Waren gewährt werden darf, die in den besetzten Gebieten hergestellt worden sind, wenn die palästinensischen Behörden die erforderli
...[+++]chen Ursprungszertifikate ausstellen; erwartet mit Interesse das abschließende Urteil des Gerichtshofes; unterstreicht, dass dieses Urteil ernsthafte Folgen für die Abkommen EG-Israel und EG-PLO haben könnte; 22. neemt kennis van het recente advies van de advocaat-generaal van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak-Brita, waarin staat dat preferentiële behandeling uit hoofde van de overeenkomst EG-Israël niet kan gelden voor goederen van oorsprong uit de bezette gebieden en dat het recht op preferentiële behandeling uit hoofde van de overeenkomst EG-PLO alleen aan goederen die in de bezette gebieden zijn vervaardigd, kan worden toegekend als de vereiste certificaten van oorsprong door de Palestijse autoriteiten worden afgegeven, en wacht het definitieve arrest van het Hof van Justitie met belangstelling af; onderstreept dat dit arrest ern
...[+++]stige gevolgen zou kunnen hebben voor de overeenkomsten van de EG met Israël respectievelijk de PLO;