- dass die Artikel 12 und 124 § 3 eine Diskriminierung zwischen den Gesellschaftern von Gesellschaften
einführten, die aus einer Aufspaltung mit Steuerbefreiung gemäss Artikel 124 entstanden seien, insofern die Rücklagen der aufgespaltenen Gesellschaften Anlass zu einem Mobilienvorabzug gäben, je nachdem, ob sie infolge der Herabsetzung des Gesellschaftskapitals der aus der Aufspaltung entstandenen Gesellschaft vor ihrer Liquidati
on oder infolge der Teilung des Vermögens der a ...[+++]us der Aufspaltung entstandenen Gesellschaft nach ihrer Liquidation verteilt worden seien; - dat de artikelen 12 en 124, § 3, een discriminerend onderscheid invoeren onder de vennoten van vennootschappen die zijn ontstaan uit met belastingvrijstelling op grond van artikel 124 doorgevoerde splitsingen, in zoverre de reserves van de gesplitste vennootschappen al dan niet aanleidi
ng zullen geven tot betaling van roerende voorheffing naargelang die reserves uitgekeerd zullen zijn na een vermindering van het maatschappelijk kapitaal van de uit de splitsing ontstane vennootschap vóór haar invereffeningstelling, dan wel na de verdeling van
het maatschappelijk vermogen van de ve ...[+++]nnootschap die na haar invereffeningstelling uit de splitsing is ontstaan;