« Verstösst Artikel 458 des Einkommensteuergesetzbuches, dahingehend ausgelegt, dass er den Strafrichter daran hindert, den jeweiligen Anteil der verurteilten Personen in Bezug auf die Rückzahlung der hinterzogenen Steuer zu bestimmen, und zwar wegen ordnung
sgemäss begründeter strafmildernder Umstände oder Uberschreitung der angemessenen Frist im Sinne von Artikel 6 der Europäischen Menschenrechtskonvention, oder für die Gesamtheit oder einen Teil dieser von Amts wegen verhängten Verurteilung Aufschub zu gewähren oder jede andere Massnahme im Sinne des Gesetzes vom 29. Juni 1964 über die Aussetzung, den Aufschub und
...[+++]die Bewährung zu ergreifen, gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit Artikel 6 der Europäischen Menschenrechtskonvention?« Schendt artikel 458 van het Wetboek Inkomstenbelasting, in de interpretatie dat het zich er
tegen verzet dat de strafrechter het aandeel van elk van de veroordeelde personen met betrekking tot de terugbetaling van de ontdoken belasting kan bepalen, om reden van behoorlijk gemotiveerde verzachtende omstandigheden of van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het E.V. R.M., of dat die rechter uitstel kan verlenen voor het geheel of een gedeelte van die ambtshalve veroordeling of elke andere maatregel bedoeld in de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, de artikelen 10 en 1
...[+++]1 van de Grondwet, in samenhang met artikel 6 van het E.V. R.M. ?