Jeder Mitgliedstaat anerkennt den Grundsatz der Rückfälligkeit gemäß seinen innerstaatlichen Rechtsvorschriften und erkennt gemäß seinen innerstaatlichen Rechtsvorschriften an, dass Rückfälligkeit gegeben ist, wenn wegen einer der Straftaten nach den Artikeln 3 bis 5 des Rahmenbeschlusses 2000/383/JI vom 29. Mai 2000 oder wegen einer der Straftaten nach Artikel 3 des Genfer Abkommens bereits rechtskräftige Urteile in einem anderen Mitgliedstaat ergangen sind.
Elke lidstaat aanvaardt het beginsel van herhaling onder de voorwaarden van zijn nationale wetgeving en erkent onder dezelfde voorwaarden dat definitieve veroordelingen in een andere lidstaat wegens een van de delicten genoemd in de artikelen 3 tot en met 5 van Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad van 29 mei 2000, dan wel wegens een van de in artikel 3 van het Verdrag van Genève genoemde delicten, ongeacht de valuta waarop de valsemunterij betrekking heeft, bepalend zijn voor herhaling.