Der EuGH hatte dazu festgestellt, dass die Kommission von ihrem Ermessen Gebrauch gemacht habe und die betroffenen Parteien nicht nachgewiesen hätten, dass mit der von ihnen gewährten Maßnahme ein Vorhaben von gemeinsamem europäischen Interesse gefördert worden sei.
Het Hof van Justitie bepaalde dat de Commissie in die zaak haar beoordelingsbevoegdheid had uitgeoefend en dat de partijen niet hadden aangetoond dat de maatregel bijdraagt tot de verwezenlijking van een project van gemeenschappelijk Europees belang.