(1) Die Mitgliedstaaten treffen die erforderlichen Maßnahmen, damit die in Artikel 1 genannten Erzeugnisse nur dann in den Verkehr gebracht und entsprechend ihrer Zweckbestimmung in Betrieb genommen werden dürfen, wenn sie die Sicherheit und die Gesundheit von Personen sowie Sachen oder die Umwelt bei sachgemässer Konstruktion und Instandhaltung nicht gefährden.
1. De Lid-Staten treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 1, lid 1, bedoelde produkten alleen in de handel gebracht en in bedrijf gesteld worden voor het bestemde doel, als zij geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van personen, eigendommen of het milieu, wanneer zij correct zijn gebouwd en worden onderhouden.