In afwijking van artikel 9, leden 3, 5, 6 en 7, en artikel 10, kan een Lid-Staat, indien de veiligheid ernstig in gevaar wordt gebracht of dreigt te worden gebracht door het ongeoorloofde in bezit hebben of gebruik van onder deze richtlijn vallende explosieven of munitie, alle noodzakelijke maatregelen inzake het in bezit hebben of gebruik van explosieven of munitie treffen om voornoemd ongeoorloofd in bezit hebben of gebruik te voorkomen.
Par dérogation à l'article 9 paragraphes 3, 5, 6 et 7 et à l'article 10, un État membre, dans le cas de menaces graves ou d'atteintes à la sûreté en raison de la détention ou de l'emploi illicites d'explosifs ou de munitions relevant de la présente directive, peut prendre toute mesure nécessaire en matière de transfert d'explosifs ou de munitions afin de prévenir cette détention ou cet emploi illicites.