Op het eerste gezicht wordt in artikel 4 dan ook voldaan aan het door de Raad van State onderstreepte vereiste « dat de principes vastgelegd in de voornoemde wet van 8 december 1992 toepasselijk moeten blijven op de materie die bij het wetsvoorstel wordt geregeld, zodat geen afbreuk wordt gedaan aan het thans bereikte niveau van bescherming » (2) .
À première vue, il est donc satisfait, à l'article 4, à l'exigence mise en exergue par le Conseil d'État « de maintenir l'applicabilité des principes inscrits dans la loi du 8 décembre 1992 à la matière réglée par la proposition de loi, afin de ne pas affaiblir le niveau de protection atteint aujourd'hui » (2) .