Is de Raad van mening dat het bestaan van formele en informele bilaterale akkoorden tussen lidstaten en derde landen met betrekking tot detentiecentra of „uitzonderlijke uitleveringen” die een inbreuk op voornoemde beginselen vormen, moet worden onderzocht?
Hält er es nicht für erforderlich, dass eine Untersuchung durchgeführt wird über die Existenz formeller und informeller bilateraler Übereinkommen zwischen Mitgliedstaaten und Drittländern über Haftanstalten oder „extraordinary renditions“ (außerordentliche Überstellungen), die eine Verletzung der oben genannten Grundsätze darstellen könnte?