Vertaling van "bijwerkingen die leidden " (Nederlands → Frans) :

TERMINOLOGIE

educatie over bijwerkingen van medicatie
enseignement sur les effets secondaires des médicaments

IN-CONTEXT TRANSLATIONS

Bijwerkingen die leidden tot stopzetting bij ≥ 0,5% van alle met canagliflozine behandelde patiënten in deze studies waren vulvovaginale candidiasis (0,7% van de vrouwelijke patiënten) en balanitis of balanoposthitis (0,5% van de mannelijke patiënten).
Les effets indésirables conduisant à l'arrêt du traitement chez ≥ 0,5 % de l’ensemble des patients traités par la canagliflozine dans ces études ont été des candidoses vulvovaginales (0,7 % des femmes traitées), ainsi que des balanites ou des balanoposthites (0,5 % des hommes traités).

Indien Xeloda gebruikt werd in combinatie met andere middelen, kregen oudere patiënten (≥ 65 jaar) meer graad 3 en graad 4 bijwerkingen, inclusief bijwerkingen die leidden tot staken van de behandeling, in vergelijking tot jongere patiënten.
Lorsque Xeloda a été associé à d’autres produits, les patients âgés (≥ 65 ans) ont présenté davantage d’effets indésirables de grade 3 et 4, y compris ceux pouvant mener à un arrêt du traitement, comparativement aux patients plus jeunes.

Vaak voorkomende bijwerkingen die leidden tot stopzetting van de behandeling met bortezomib en Caelyx waren PPE, neuralgie, perifere neuropathie, perifere sensorische neuropathie, trombocytopenie, verminderde ejectiefractie en vermoeidheid.
Les événements indésirables fréquents ayant conduit à l'arrêt de l'administration du bortézomib et de Caelyx comprenaient : EPP, névralgie, neuropathie périphérique, neuropathie sensitive périphérique, thrombocytopénie, baisse de la fraction d'éjection, et fatigue.

De percentages van behandelingsgerelateerde bijwerkingen die leidden tot stopzetting waren 10% bij CP-CML, 7% bij AP-CML en 3% bij BP-CML/Ph+ ALL.
L’incidence des événements indésirables associés au traitement et ayant entraîné son interruption était de 10 % dans le groupe LMC-PC, de 7 % dans le groupe LMC-PA et de 3 % dans celui des LMC-PB/LAL Ph+.

De meest gemelde geneesmiddelgebonden bijwerkingen die leidden tot stoppen van de behandeling waren hoofdpijn, diarree, misselijkheid en braken.
Les effets indésirables liés à la prise du médicament les plus souvent rapportés et ayant entraîné l'arrêt du traitement étaient des céphalées, une diarrhée, des nausées et des vomissements.

Andere significante bijwerkingen die leidden tot beëindiging van het gebruik van pramipexol studiemedicatie waren verwardheid, spraakstoornis en verslechtering van de aandoening (zie rubriek 4.2).
D’autres événements indésirables significatifs ayant conduit à la sortie de l’essai clinique des patients qui recevaient le pramipexole ont été : état confusionnel, trouble de la parole et aggravation de l’état (voir rubrique 4.2).

In het algemeen waren de bijwerkingen mild en van korte duur en leidden zelden tot stopzetten van de therapie.
Les réactions indésirables ont été généralement d’intensité légère et de nature transitoire et elles n’ont nécessité que peu fréquemment un arrêt du traitement.

Enkelvoudige doses van 165 mg en naar schatting 540 mg bij twee patiënten leidden niet tot klinisch significante bijwerkingen.
Des doses uniques de 165 mg et une dose estimée de 540 mg chez deux patients n’ont provoqué aucun effet indésirable cliniquement significatif.

Nierfunctiestoornis, hypotensie en hyperkaliëmie kwamen vaker voor in de 150 mg groep dan in de 50 mg groep, maar deze bijwerkingen leidden niet tot significant meer stopzettingen van de behandeling dan in de 150 mg groep.
L'insuffisance rénale, l'hypotension et l'hyperkaliémie ont été plus fréquentes dans le groupe 150 mg que dans le groupe 50 mg mais ces événements indésirables n'ont pas entraîné un nombre d'arrêts de traitement significativement plus important dans le groupe 150 mg.

De bijwerkingen hyperglykemie en diabetes mellitus leidden bij 5 (3,1%) resp. 4 (2,5%) patiënten tot stopzetting van de studie.
Des effets indésirables d’hyperglycémie et de diabète ont entraîné la sortie de l’étude de respectivement 5 (3,1 %) et 4 (2,5 %) patients.