Art. 38. De bijstookinstallaties worden zo ontworpen, uitgerust en geëxploiteerd dat het bij verbranding van gevaarlijke afvalstoffen ontstane gas, na de laatste toevoer van verbrandingslucht, zelfs in de slechtste omstandigheden op een beheerste en homogene wijze wordt verhit tot een temperatuur van ten minste 850 °C, gedurende ten minste twee seconden bereikt aan of nabij de binnenwand van de verbrandingskamer bij een zuurstofgehalte van ten minste 6 %; indien gevaarlijke afvalstoffen met een gehalte van meer dan 1 % gehalogeneerde organische stoffen, uitgedrukt als chloor, worden verbrand, dient de temperatuur tot ten minste 1 100 °C te worden opgevoerd.
Art. 38 - Die Mitverbrennungsanlagen werden derart konzipiert, ausgerüstet und betrieben, dass die bei der Verbrennung der gefährlichen Abfälle entstehenden Gase nach der letzten Zuführung von Verbrennungsluft in kontrollierter und homogener Weise, wie auch unter den voraussichtlich ungünstigsten Bedingungen an oder nahe an der Innenwand des Feuerraums oder an jeder anderen repräsentativen Stelle des letzteren während mindestens zwei Sekunden auf eine Temperatur von mindestens 850 °C gebracht werden; wenn gefährliche Abfälle mit einem Gehalt von mehr als 1 Gewichtsprozent an halogenierten organischen Stoffen, berechnet als Chloride, verbrannt werden, muss die Temperatur auf mindestens 1 100 °C erhöht werden.