1. De lidstaten mogen zic
h bedienen van elke andere methode waarvan zij kunnen aantonen dat zij gelijkwaardige resultaten oplevert in vergelijking met de
in deel A bedoelde methoden, alsook, in het geval van zwevende deeltjes, van elke andere
methode waarvan de betrokken lidstaat kan aantonen dat er ...[+++] een consistent verband bestaat met de referentiemethode.
1. Ein Mitgliedstaat kann auch andere Methoden anwenden, wenn er nachweisen kann, dass damit gleichwertige Ergebnisse wie mit den unter Abschnitt A genannten Methoden erzielt werden, oder — bei Partikeln — eine andere Methode, wenn er nachweisen kann, dass diese einen konstanten Bezug zur Referenzmethode aufweist.