2. Is artikel 208, 1, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, gewijzigd bij de wet van 3 juni [lees : 30 mei] 1972 tot aanpassing van dat Wetboek aan het Gerechtelijk Wetboek, strijdig met het beginsel van gelijkheid verankerd in de vroegere artikelen 6 en 6bis van de Grondwet, die de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994 zijn geworden, in zoverre het de Koning - in de rechtspraak van het Hof van Cassatie - ertoe machtigt te bepalen dat de derde-beslagene vervolgd zal kunnen worden als schuldenaar zonder meer, zonder voorafgaande tussenkomst van de beslagrechter, terwijl die voorafgaande tussenkomst onontbeerlijk is in het gemeen recht ?
2. Steht Artikel 208 1 1° des Einkommensteuergesetzbuches in der durch das Gesetz vom 3. Juni [man lese : 30. Mai] 1972 zur Anpassung dieses Gesetzbuches an das Gerichtsgesetzbuch abgeänderten Fassung im Widerspruch zum Gleichheitsgrundsatz, der in den vormaligen Artikeln 6 und 6bis der Verfassung, nunmehr den Artikeln 10 und 11 der koordinierten Verfassung vom 17. Februar 1994 verankert ist, indem er den König - nach der Rechtsprechung des Kassationshofes - dazu ermächtigt, zu bestimmen, dass der Drittgepfändete als blosser Schuldner, ohne vorheriges Einschreiten des Pfändungsrichters verfolgt werden kann, wohingegen dieses vorherige Einschreiten im gemeinen Recht unerlässlich ist?