IV. - Jaarlijkse vakantie 1. Bijkomende vakantie Art. 7. De werknemers wier anciënniteit in de onderneming ten minste tien jaar bedraagt en die recht hebben op vierentwintig wettelijke vakantiedagen genieten een bijkomende
vakantie waarvan de duur als volgt is vastgesteld : Art. 8. De bedienden wier anciënniteit in de onderneming ten minste tien jaar bedraagt, maar die recht hebben op minder dan vierentwintig wettelijke vakantiedagen, genieten bijkomende vakantiedagen waarvan het aantal wordt vastgesteld overeenkomstig de hierna volgende tabel : Art. 9. De werklieden wier anciënniteit in de onderneming ten minste tien jaar bedraagt,
...[+++]maar die recht hebben op minder dan vierentwintig wettelijke vakantiedagen, genieten bijkomende vakantiedagen waarvan het aantal als volgt wordt bepaald : Art. 10. De wettelijke vakantiedagen en de dagen die op het niveau van de sector en van de ondernemingen werden overeengekomen, worden berekend in werkdagen.