Art. 3. Les autorités universitaires assurent aux représentants des étudiants visés à l'article 8, 6°, de la loi du 28 avril 1953 sur l'organisation de l'enseignement universitaire par l'Etat, et à l'article 2, alinéa 1er, du présent décret, la mise à disposition d'infrastructures et de moyens matériels propres et nécessaires à l'accomplissement de leurs mandats.
Art. 3. De universitaire overheden bezorgen aan de vertegenwoordigers van de studenten bedoeld bij artikel 8, 6°, van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat en bij artikel 2, lid 1, van dit decreet, de terbeschikkingstelling van infrastructuren en materiële middelen eigen aan en nodig voor de verwezenlijking van hun opdrachten.