Art. 7. En cas d'absence ou d'empêchement du Secrétaire général et du Secrétaire général adjoint, les délégations prévues à l'article 5 sont exercées par le Directeur général ayant l'ancienneté de grade la plus élevée, sans préjudice des dispositions prévues à l'article 5, paragraphes 4 et 5; à égalité d'ancienneté de grade, il est tenu compte d'abord de l'ancienneté de service et enfin, de l'âge.
Art. 7. In geval van afwezigheid of verhindering van de Secretaris-generaal en van de Adjunct-Secretaris-generaal, worden de delegaties bedoeld in artikel 5 uitgeoefend door de Directeur-generaal met de meeste graadanciënniteit, onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 5, paragrafen 4 en 5; bij gelijke graadanciënniteit wordt er eerst rekening gehouden met de dienstanciënniteit en tenslotte, met de leeftijd.