Wie der Gerichtshof in seinem Entscheid Nr. 75/2006 bereits erkannt hat, kann « unter Berücksichtigung der Verpflichtung, die aufgrund von Artikel 23 Absatz 3 Nr. 3 der Verfassung für die Gesetzgeber - i
nsbesondere für die Regionalgesetzgeber - gilt, das Recht auf eine angemessene Wohnung zu gewährleisten, und unter Berücksichtigung der diesbez
üglichen regionalen Zuständigkeiten, die sich aus Artikel 134 der Verfassung und Artikel 6 § 1 IV des Sondergesetzes vom 8. August 1980 ergeben, [.] eine regionale Gebühr auf leer stehende Wohnu
...[+++]ngen grundsätzlich als eine vernünftig gerechtfertigte Massnahme angesehen werden » (B.5).
Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld met zijn arrest nr. 75/2006, kan, « rekening houdend met de verplichting die op grond van artikel 23, derde lid, 3°, van de Grondwet voor de wetgevers, meer bepaald voor de gewestwetgevers, geldt om het recht op een behoorlijke huisvesting te waarborgen, en met de gewestelijke bevoegdheden ter zake die voortvloeien uit artikel 134 van de Grondwet en artikel 6, § 1, IV, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, [.] een gewestelijke heffing op leegstaande woningen in beginsel als een redelijk verantwoorde maatregel worden beschouwd » (B.5).