Aus dem Vorhergehenden ergibt sich, dass die präjudizielle Frage gegenstandslos ist, insoweit sie impliziert, dass Artikel 18 des obengenannten Gesetzes vom 18. März 1838 verboten habe, die Einziehung des Grades vorzunehmen, den die Offiziere des aktiven zeitweiligen Kaders zum Zeitpunkt ihrer Abordnung zur Königlichen Militärschule innehaben.
Uit wat voorafgaat volgt dat de prejudiciële vraag zonder voorwerp is in zoverre zij inhoudt dat artikel 18 van de voormelde wet van 18 maart 1838 zou hebben verboden over te gaan tot de intrekking van de graad die de officieren van het actief tijdelijk kader hebben bij hun detachering naar de Koninklijke Militaire School.