- erklärt die Artikel 2 und 3 des Gesetzes vom 2. Juni 2006 « zur Abänderung des Königlichen Erlasses vom 30. März 2001 zur Festlegung der Rechtsstellung des Personals der Polizeidienste hinsichtlich der Ernennung bestimmter Personalmitglieder der Generaldirektion der Gerichtspolizei in den Dienstgrad, in den sie eingesetzt worden
sind » für nichtig, insofern sie durch die Einfügung der Artikel XII. VII. 15quater und XII. VII. 16quinquies in den vorerwähnten königlichen Erlass vom 30. März 2001 den eingesetzten Hauptinspektoren und Kommissaren der General
...[+++]direktion der Gerichtspolizei der föderalen Polizei den Vorteil der Beförderung durch Aufsteigen versagen, die, während sie die weiteren in diesen Bestimmungen festgelegten Bedingungen erfüllen, nicht Inhaber des Brevets für die ergänzende gerichtspolizeiliche Ausbildung, die Zugang zu den Uberwachungs- und Fahndungsbrigaden der Gendarmerie gab, sind; - vernietigt de artikelen 2 en 3 van de wet van 2 juni 2006 « tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten wat betreft de benoeming in de graad van aanstelling van bepaalde personeelsleden van de algemene directie van de gerechtelijke politie », in zo
verre zij, door het invoegen van de artikelen XII. VII. 15quater en XII. VII. 16quinquies in het voormelde koninklijk besluit van 30 maart 2001, het voordeel van de bevord
ering door overgang weigeren aan de aangestelde ...[+++] hoofdinspecteurs en commissarissen van de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie die, terwijl ze voldoen aan de andere in die bepalingen
gestelde voorwaarden, geen houder zijn van het brevet van de aanvullende gerechtelijke opleiding dat toegang verleende tot de bewakings- en opsporingsbrigades van de rijkswacht;