Vertaling van " 28 oktober 1994 darin " (Duits → Nederlands) :

Der Gesetzgeber verfügt bei der Ausarbeitung einer Gesetzesregelung, die eine behördliche Einmischung in das Privatleben beinhaltet, über einen Ermessensspielraum, um ein faires Gleichgewicht zwischen den gegenseitigen Interessen des Einzelnen und der Gesellschaft insgesamt zu berücksichtigen (EuGHMR, 26. Mai 1994, Keegan gegen Irland, § 49; 27. Oktober 1994, Kroon u.a. gegen Niederlande, § 31; 2. Juni 2005, Znamenskaya gegen Russland, § 28; 24. November 2005, Shofman gegen Russland, § 34; 20. Dezember 2007, Phinikaridou gegen Zypern, §§ 51 bis 53; 25. Februar 2014, Ostace gegen Rumänien, § 33).
De wetgever beschikt bij de uitwerking van een regeling die een overheidsinmenging in het privéleven inhoudt, over een appreciatiemarge om rekening te houden met een billijk evenwicht tussen de tegenstrijdige belangen van het individu en de samenleving in haar geheel (EHRM, 26 mei 1994, Keegan t. Ierland, § 49; 27 oktober 1994, Kroon e.a. t. Nederland, § 31; 2 juni 2005, Znamenskaya t. Rusland, § 28; 24 november 2005, Shofman t. Rusland, § 34; 20 december 2007, Phinikaridou t. Cyprus, §§ 51 tot 53; 25 februari 2014, Ostace t. Roemenië, § 33).

Der Gesetzgeber verfügt über einen Ermessensspielraum, um bei der Ausarbeitung einer Gesetzesregelung, die eine behördliche Einmischung in das Privatleben beinhaltet, ein faires Gleichgewicht zwischen den gegenseitigen Interessen des Einzelnen und der Gesellschaft insgesamt zu berücksichtigen (EuGHMR, 26. Mai 1994, Keegan gegen Irland, § 49; 27. Oktober 1994, Kroon u.a. gegen Niederlande, § 31; 2. Juni 2005, Znamenskaya gegen Russland, § 28; 24. November 2005, Shofman gegen Russland, § 34; 20. Dezember 2007, Phinikaridou gegen Zypern, § § 51 bis 53; 25. Februar 2014, Ostace gegen Rumänien, § 33).
De wetgever beschikt bij de uitwerking van een regeling die een overheidsinmenging in het privéleven inhoudt, over een appreciatiemarge om rekening te houden met een billijk evenwicht tussen de tegenstrijdige belangen van het individu en de samenleving in haar geheel (EHRM, 26 mei 1994, Keegan t. Ierland, § 49; 27 oktober 1994, Kroon e.a. t. Nederland, § 31; 2 juni 2005, Znamenskaya t. Rusland, § 28; 24 november 2005, Shofman t. Rusland, § 34; 20 december 2007, Phinikaridou t. Cyprus, § § 51 tot 53; 25 februari 2014, Ostace t. Roemenië, § 33).

Der Gesetzgeber verfügt über einen Ermessensspielraum, um bei der Ausarbeitung einer Gesetzesregelung, die eine behördliche Einmischung in das Privatleben beinhaltet, ein faires Gleichgewicht zwischen den gegenseitigen Interessen des Einzelnen und der Gesellschaft insgesamt zu berücksichtigen (EuGHMR, 26. Mai 1994, Keegan gegen Irland, § 49; 27. Oktober 1994, Kroon u.a. gegen Niederlande, § 31; 2. Juni 2005, Znamenskaya gegen Russland, § 28; 24. November 2005, Shofman gegen Russland, § 34; 20. Dezember 2007, Phinikaridou gegen Zypern, § § 51-53; 25. Februar 2014, Ostace gegen Rumänien, § 33).
De wetgever beschikt over een appreciatiemarge om bij de uitwerking van een wettelijke regeling die een overheidsinmenging in het privéleven inhoudt, rekening te houden met een billijk evenwicht tussen de tegenstrijdige belangen van het individu en de samenleving in haar geheel (EHRM, 26 mei 1994, Keegan t. Ierland, § 49; 27 oktober 1994, Kroon e.a. t. Nederland, § 31; 2 juni 2005, Znamenskaya t. Rusland, § 28; 24 november 2005, Shofman t. Rusland, § 34; 20 december 2007, Phinikaridou t. Cyprus, § § 51-53; 25 februari 2014, Ostace t. Roemenië, § 33).

Der Gesetzgeber verfügt über einen Ermessensspielraum, um bei der Ausarbeitung einer Gesetzesregelung, die eine behördliche Einmischung in das Privatleben beinhaltet, ein faires Gleichgewicht zwischen den gegenseitigen Interessen des Einzelnen und der Gesellschaft insgesamt zu berücksichtigen (EuGHMR, 26. Mai 1994, Keegan gegen Irland, § 49; 27. Oktober 1994, Kroon u.a. gegen Niederlande, § 31; 2. Juni 2005, Znamenskaya gegen Russland, § 28; 24. November 2005, Shofman gegen Russland, § 34).
De wetgever beschikt over een appreciatiemarge om bij de uitwerking van een wettelijke regeling die een overheidsinmenging in het privéleven inhoudt, rekening te houden met een billijk evenwicht tussen de tegenstrijdige belangen van het individu en de samenleving in haar geheel (EHRM, 26 mei 1994, Keegan t. Ierland, § 49; 27 oktober 1994, Kroon e.a. t. Nederland, § 31; 2 juni 2005, Znamenskaya t. Rusland, § 28; 24 november 2005, Shofman t. Rusland, § 34).

Die klagenden Parteien beantragen die Nichtigerklärung von Artikel 23 des Gesetzes vom 12. August 2000 zur Festlegung von sozialen, Haushalts- und sonstigen Bestimmungen, insofern er Artikel 68 des Gesetzes vom 30. März 1994 zur Festlegung sozialer Bestimmungen abändert, der durch das Gesetz vom 21. Dezember 1994 abgeändert worden ist, so wie er vor seinem Ersatz durch Artikel 1 des königlichen Erlasses vom 16. Dezember 1996 formuliert war, um den Inhalt des königlichen Erlasses vom 28. Oktober 1994 darin einzufügen.
De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van artikel 23 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, in zoverre het artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, zoals het luidde vóór de vervanging ervan bij artikel 1 van het koninklijk besluit van 16 december 1996, wijzigt om de inhoud van het koninklijk besluit van 28 oktober 1994 in die bepaling in te voegen.

UNTER HINWEIS AUF die Entschließung des Rates und der im Rat vereinigten Vertreter der Regierungen der Mitgliedstaaten vom 31. Oktober 1994 zum Aufbau der gemeinschaftlichen Zusammenarbeit im Bereich des Katastrophenschutzes(1) und insbesondere auf den darin zum Ausdruck gebrachten Wunsch, dass die Zusammenarbeit zwischen Schulen und Ausbildungszentren der einzelnen Länder, die sich im Bereich des Katastrophenschutzes betätigen, weiterentwickelt wird.
HERINNEREND aan de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 31 oktober 1994 inzake de versterking van de communautaire samenwerking op het gebied van de civiele bescherming, en met name aan de wens die in die resolutie wordt geuit dat een samenwerking zou worden ontwikkeld tussen de scholen en opleidingscentra in de lidstaten die actief zijn op het gebied van de civiele bescherming(1).

UNTER HINWEIS AUF die Entschließung des Rates und der im Rat vereinigten Vertreter der Regierungen der Mitgliedstaaten vom 31. Oktober 1994 zum Aufbau der gemeinschaftlichen Zusammenarbeit im Bereich des Katastrophenschutzes(1) und insbesondere auf den darin zum Ausdruck gebrachten Wunsch, dass die Zusammenarbeit zwischen Schulen und Ausbildungszentren der einzelnen Länder, die sich im Bereich des Katastrophenschutzes betätigen, weiterentwickelt wird;
HERINNEREND aan de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 31 oktober 1994 inzake de versterking van de communautaire samenwerking op het gebied van de civiele bescherming, en met name aan de wens die in die resolutie wordt geuit dat een samenwerking zou worden ontwikkeld tussen de scholen en opleidingscentra in de lidstaten die actief zijn op het gebied van de civiele bescherming(1);

Das Gericht, das die Tragweite der kritisierten Bestimmungen analysiert, ist der Meinung, dass der königliche Erlass vom 16. Dezember 1996 zu einem zweigleisigen Vorgehen übergeht, denn einerseits ersetzt sein Artikel 1 die Bestimmungen von Artikel 68 des Gesetzes vom 30. März 1994 zur Festlegung sozialer Bestimmungen durch die Artikel 68 bis 68quinquies dieses Gesetzes, wobei die Bestimmungen des königlichen Erlasses vom 28. Oktober 1994 in diese neuen Artikel aufgenommen werden, und andererseits erklärt sein Artikel 2 für den Zeitraum vom 11. August bis zum 31. Dezember 1996 die Einbehaltungen für wirksam, die durchgeführt wurden kraft Artikel 68 des Gesetzes vom 30. März 1994, in seiner ursprünglichen Fassung, und kraft des Durchführungserlasses vom 28. Oktober 1994, und zwar insoweit die Beträge der Einbehaltungen mit den Bestimmungen von Artikel 1 übereinstimmen.
De Rechtbank, die de draagwijdte van de bekritiseerde bepalingen analyseert, is van oordeel dat het koninklijk besluit van 16 december 1996 tot een dubbele operatie overgaat : enerzijds, vervangt artikel 1 ervan de bepalingen van artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen door de artikelen 68 tot 68quinquies van die wet, waarbij de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 oktober 1994 in die nieuwe artikelen worden opgenomen; anderzijds, verklaart artikel 2 ervan, voor de periode van 11 augustus tot 31 december 1996, de afhoudingen geldig die werden uitgevoerd krachtens artikel 68 van de wet van 30 maart 1994, zoals het oorspronkelijk was gesteld, en krachtens het uitvoeringsbesluit van 28 oktober 1994, zulks in zoverre de bedragen van de afhoudingen in overeenstemming zijn met de bepalingen van artikel 1.

« Stehen Artikel 2 des königlichen Erlasses vom 16. Dezember 1996 zur Abänderung des Gesetzes vom 30. März 1994 und die Artikel 11 Nr. 2 und 12 des Gesetzes vom 13. Juni 1997 zur Bestätigung der in Anwendung der Gesetze vom 26. Juli 1996 ergangenen königlichen Erlasse im Widerspruch zu den in den Artikeln 10 und 11 der Verfassung verankerten Grundsätzen, in Verbindung mit den Artikeln 6 Absatz 1 und 14 der Europäischen Menschenrechtskonvention, soweit sie die Einbehaltungen, die vom 1. Januar 1995 bis zum 31. Dezember 1996 in Anwendung von Artikel 68 des Gesetzes vom 30. März 1994 und des königlichen Erlasses vom 28. Oktober 1994 durchgeführt wurden, für wirksam erklären, während richterliche Entscheidungen vorliegen, in denen über die Gesetzmässigkeit des königlichen Erlasses vom 28. Oktober 1994 befunden wurde?
« Zijn artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 december 1996 tot wijziging van de wet van 30 maart 1994 en de artikelen 11, 2°, en 12 van de wet van 13 juni 1997 tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen met toepassing van de wetten van 26 juli 1996 strijdig met de in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet verankerde beginselen, in samenhang gelezen met de artikelen 6.1 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in zoverre zij de afhoudingen die van 1 januari 1995 tot 31 december 1996 zijn verricht met toepassing van artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 en van het koninklijk besluit van 28 oktober 1994, geldig verklaren, terwijl er jurisdictionele beslissingen bestaan waarbij uitspraak is gedaan over de wettigheid van het koninklijk besluit van 28 oktober 1994 ?